Wat doen we met de speelhoek

Blog

Donderdag 13 februari, 2014
Onlangs logeerde ik bij familie met twee jonge kinderen. In het woon gedeelte was een hoek ingericht met kinderspeelgoed: een poppenhuis, wiegjes en poppen, blokkendozen, een namaakwinkel, dozen met spelletjes en puzzels, twee krukjes en een tafeltje met tekengerei, jampotten met viltstiften en kleurpotloden. Het zag eruit als een feestelijke uitnodiging aan de verbeelding van de kindergeest. Al die fleurige objecten van hout en plastic lagen daar om te worden aangeraakt. De kinderen konden iets in hun handen nemen, en vanuit de concreetheid van die ervaring wegdromen in een fantasiewereld.
 
PeterDelpeutToen ik de vader op deze prachthoek wees, keek hij me met droeve ogen aan. Daar kwamen zijn dochtertjes niet meer zo vaak. De speelhoek was  teruggebracht tot een klein vierkantje. Hij tekende met zijn wijsvinger in de lucht voor hem de contouren van een iPad. Als om dit te bewijzen kwam de oudste met de tablet naar haar vader. Routineus tikte hij de pincode in, de laatste strohalm om het gebruik van het apparaat nog enigszins binnen de perken te houden. Hij moest de code wekelijks ver- anderen, vertelde hij, zijn dochters hadden hun ogen niet in hun zak.
Het is een herkenbaar verhaal en het zal niet alleen jonge ouders bekend voorkomen. De aantrekkingskracht van het beeldscherm wint van de speelhoek De jongste generatie kinderen zal een nieuwe verhouding met de concrete werkelijkheid aangaan, hun  leven zal zich eerder virtueel  voltrekken, dan concreet.
 
“De jongste generatie kinde­ren zal een nieuwe verhouding met de concrete werkelijkheid aangaan.”
_                                                          

De aantrekkingskracht van  het beeldscherm wint van de speelhoek. De jongste generatie kinderen zal een nieuwe verhouding met de concrete werkelijkheid aangaan, hun leven zal zich eerder virtueel voltrekken, dan concreet. Filosofen en sociologen mogen zich graag buigen over dit fenomeen. Daarin tekenen zich grofweg twee kampen af: De moralisten en de utopisten.
Bij de moralisten klinkt een bezorgde grondtoon door. Het verlies van de concrete werkelijkheid als basis van leven en denken wordt verontrustend gevonden. Wie niet weet waar de melk vandaan komt, weet ook niet wat proeven is. Wie geen verschil ziet tussen een speelkameraadje op de iPad of in het echt, kan geen gezonde relatie met zijn mede mens aangaan. Voor wie in een game dood en verderf zaait, is de stap naar het schoolplein met een doorgeladen pistool slechts een kleine.
De utopisten onder de filosofen hebben een tegenovergestelde houding. Zij kijken verlekkerd naar al deze nieuwe  ontwikkelingen en worden opgewonden van het idee dat ze hier een van de grootste revoluties van het menselijk brein mogen meemaken. De mens zal in hun ogen een vliedend subject worden, met een onbepaalde identiteit, die zich als een kameleon kan aanpassen aan wisselende, virtuele omgevingen. Het leven kan zo alleen maar rijker worden, één grote speelhoek zonder grenzen, zonder concrete objecten; De grens tussen verbeelding en werkelijkheid is voorgoed geslecht.
Wat beide standpunten bindt, is het besef dat er sprake is van een verlies aan werkelijkheid, we raken onthecht van  de concreetheid van onze leefwereld. Dat is geen nieuw fenomeen of nieuwe gedachte, maar op het tijdpad van het menselijk bestaan wel relatief jong. Het begon allemaal ergens begin negentiende eeuw – en het kwam met de trein.
De Franse dichter Paul Valéry schreef ooit dat Napoleon zich even traag verplaatste als Ceasar. In de twintig eeuwen  tussen het Romeinse Rijk en de Franse veldtocht naar Rusland mocht zich dan veel hebben afgespeeld, maar men was nooit sneller gaan reizen. De ervaring van tijd en ruimte, van horizon en reistijd, was voor beide keizers min of meer gelijk.
Hoe snel kon het anders worden. In 1825,tien jaar na de Slag bij Waterloo, werd in Engeland de eerste spoorlijn voor personenvervoer aangelegd. Vanaf die dag was het aantal kilometers tussen Moskou en Parijs nog steeds hetzelfde, maar voor de reiziger leek het toch een stuk dichterbij.
Ook in de negentiende eeuw stonden de utopisten en moralisten meteen tegenover elkaar. ‘Wij spannen ons toverpaard voor de wagen en de afstanden zijn vernietigd,’ juichte sprookjesschrijver (hoe toepasselijk) Christiaan  Andersen toen hij zijn eerste  treinreis beschreef. De  Engelse kunstfilosoof John Ruskin, een berucht klager, schreef daarentegen dat de reiziger in de trein was gedegradeerd tot een ‘menselijk postpakket’, onaangeraakt door het bereisde landschap.
Beiden hadden gelijk. Tijd en ruimte kregen een nieuwe maatvoering, men ervoer de wereld als kleiner dan voorheen, ‘afstanden waren vernietigd’. En, misschien nog wel belangrijker, achter het raam van de treincoupé vloog de wereld aan de reiziger voorbij, onaanraakbaar, een bewegend beeld waarin de werkelijkheid van het bereisde landschap nog slechts een vluchtige referentie was. In de trein werd de aarde onder de reizende voet niet langer gevoeld, maar teruggebracht tot louter kijkplezier. De trein was de eerste grote stap in het verlies aan werkelijkheid ten faveure van de virtualiteit van het bewegende beeld.
Ongeveer gelijk met de aanleg van die eerste Engelse spoorlijn werkte in Frankrijk Joseph Nicéphore Nièpce aan een fotografisch procédé. Zijn eerste foto was een uitzicht vanuit het raam van zijn werkkamer. We zien een dak en het uitgestrekte platteland rond Le Gras, Nièpce’s landgoed in Bourgondië.


“Als de werkelijkheid beeld wordt en beelden werkelijk­heid, kunnen we dan nog wel van beelden spreken?”            
 
LeGras
 
Hoe tekenend kan een eersteling zijn: fotografie was van meet af aan een venster op de wereld. Maar wel een nieuw venster. Moest je met de trein nog altijd op reis om de wereld als een beeld voorbij te zien vlieden, met foto’s kon je de wereld gewoonweg in je handen nemen, of voor je laten reizen in kranten en tijdschriften. Foto’s maakten de wereld draagbaar.
The rest is history, zeggen we dan: Nièpce’s foto ging bewegen. De bewegende beelden lieten ons reizen, zonder treinen. Onze ervaring van ruimte en tijd zou nooit meer lijken op die van Napoleon of Ceasar. De wereld kon naar believen inkrimpen en uitdijen, we konden het idee hebben ergens te zijn zonder er ooit geweest te zijn. Als we nu uit het raam kijken, vergelijken we dat met het kijken naar  een film. Niet de wereld is de norm van wat we zien, maar de beelden die we er ooit van zagen.
De meeste filosofen en sociologen zijn het erover eens dat  we nu voor een volgende revolutie van het beeld staan, als  we er al niet midden in zitten. Ons brein wordt opnieuw  klaargestoomd voor een nog niet eerder gekende ervaring van tijd en ruimte. De speelhoek is teruggebracht tot het formaat van een foto die je met je mee kunt dragen. In de tablet en iPhone beweegt alles, en iedereen met wie je relaties aangaat zit erin opgeslagen, slechts een veegbeweging van je verwijderd. Google werkt aan een bril die elke ontmoeting met een concrete werkelijkheid vertaalt naar virtuele data, een stap die in games al volledig is gezet. In de sportschool beklimmen dagelijks wielrenners de Mont Ventoux.
En opnieuw tuimelen moralisten en utopisten over elkaar heen. Wat me steeds daarin opvalt is hoe weinig productief het is om je op een van die stellingen terug te trekken. De wereld mag dan mensenwerk zijn, sommige ontwikkelingen zijn onomkeerbaar: alles wat kan, gaat onherroepelijk gebeuren.
Juist als filmmakers zullen we er dan ook over moeten nadenken wat deze nieuwe revolutie in de ervaring van tijd  en ruimte betekent. Als de werkelijkheid beeld wordt en beelden werkelijkheid, kunnen we dan nog wel van beelden spreken? Morrelt deze revolutie dan niet aan wat zo’n  honderd jaar de essentie van onze kunst is geweest?
Gertrude Stein dichtte ooit: a rose is a rose is a rose. Dat lijkt een helder standpunt, maar bij nader inzien maken die paar woorden duidelijk dat het helemaal niet zo eenvoudig is als het lijkt. De rose van Stein kan immers een bloem zijn, maar ook een woord, of beide, of gewoon de naam van een vriendin…
De stelligheid van haar uitspraak verborg een levensgroot vraagteken, het fundament van de taal als een eenduidige drager van ideeën werd er opmerkelijk eenvoudig mee ondergraven. Eenzelfde soort vraagteken kunnen we in de nieuwe ontwikkelingen achter het woord beeld zetten. Als beelden geen afbeelding (meer) zijn, wat zijn het dan wel? Is het fotografische beeld dan voorgoed geen ‘venster op de wereld’ meer, zoals Nièpces eerste foto ooit beloofde? Is een beeld dan zoiets als een vrij zwevend object, een soort rookgordijn of fluïdum, of wie weet nog een ander woord? Als een beeld de af-beelding kan zijn van iets dat er niet is, wat betekent dat dan voor de verbeelding?
Na de revolutie van trein en foto functioneer-  de het beeld comfortabel in de driehoeksver -houding beeld – toeschouwer– afgebeelde. De rol van de toeschouwer was daarin essentieel, bij hem kwamen beeld en afgebeelde bij elkaar. Niet letterlijk, maar in zijn verbeelding. De toeschouwer bracht een beeld tot leven: hij reikte door het beeld heen naar een werkelijkheid die hij dan wel niet kon aanraken, maar in zijn brein wel kon oproepen en beleven. De toeschouwer onderhield zich met iets dat afwezig was, maar in zijn verbeelding wel als aanwezig werd ervaren.
In dat spel tussen aanwezigheid en afwezigheid lag de essentie van het filmisch vertellen. De toeschouwer wist dat er een gemis was (van concreetheid, aanraakbaarheid), maar werd tegelijkertijd gestimuleerd dat gemis met zijn verbeelding op te vullen, een brug te slaan. De principiële onvervulbaarheid van het verlangen van de toeschouwer om bij de concreetheid van het afgebeelde te komen, voedde tegelijkertijd zijn verlangen om steeds opnieuw op zoek te gaan naar nieuwe beelden.
Maar als de toeschouwer geen brug meer hoeft te slaan, als er geen verschil is tussen beeld en afgebeelde, als de toeschouwer zich als het ware vrij zwevend in de ‘beelden’ kan bewegen, en elk verlangen per direct wordt vervuld, is er dan nog sprake van ‘verbeelding’? Of moet dit woord dan uit ons vocabulaire worden geschrapt? En uit onze kunsten?
“De vraag die wij als filmmakers moeten  beantwoorden is wat die kinderen aan de nieuwe beeldschermen kluistert.”                           
De rol van de toeschouwer zal principieel anders worden. Hij is niet langer bruggenbouwer, maar deelnemer. De toeschouwer  bevindt zich in de beelden, niet langer er tegenover. Het lastigemerk ik, dat woorden als beeld, toeschouwer, en zelfs iPadkids  het simpele ‘hier’ en ‘daar’ niet meer hun vanzelfsprekende betekenis hebben: een beeld is een beeld is geen beeld. Zo’n onzekerheid van vocabulaire is een teken dat de totale make over nog niet heeft plaatsgevonden. We gluren slechts door een kier naar de toekomst, als we precies zouden weten hoe die er uitziet dan had de taal zich al aangepast.
Nu goochelen we met woorden als interactiviteit, virtueel landschap, simulatie, maar de totale beleving ervan hebben we nog niet meegemaakt. Hoe ver gaat de onderdompeling in moderne, digitale games? Wie kan voorbij zien aan het primitieve spel met data van de Google glass? Wanneer hebben mobiele netwerken een reactiesnelheid die de verbinding met het web van data tot een onzichtbare handeling maakt? Wat gebeurt er met de bioscoopbezoeker als de nog steeds wat kinderachtige 3D-ervaring  werkelijk als een hologram werkt?
Vooralsnog zullen we in parallelle werelden leven, de revolutie van trein en foto zal nog veel van ons leven en onze kunsten reguleren. Tegelijkertijd zullen Google en Apple en hun nazaten onze ervaring van tijd en ruimte doen veranderen. Het verlies aan werkelijkheid zal onomkeerbaar groter worden, zoals dat bij de kinderen die een iPad prefereren boven hun schitterende speelhoek al in volle gang is. De vraag die wij als filmmakers moeten beantwoorden is wat die kinderen aan de nieuwe beeldschermen kluistert. Dat ze daar iets verliezen, is zeker. Daar kunnen we ons bij neerleggen of er tegen ageren, maar mij lijkt het belangrijker uit te zoeken wat zij en wij(!) erbij kunnen winnen. Een mooie taak aan de verbeelding.
(gazet/ winter 2013-2014/ nieuwe tijden)

Regisseer jij films of programma's die worden uitgezonden op televisie?

Meld je gratis aan bij auteursrechtenorganisatie VEVAM en ontvang vergoedingen voor je werken!

Sluit je aan bij VEVAM!

Contactgegevens

Dutch Directors Guild
De Lairessestraat 125 sous
1075 HH Amsterdam

kvk: 33298563
tel: +31 (0)6 836 72 215
e-mail: info@directorsguild.nl

Openingstijden:
Het DDG-bureau is telefonisch bereikbaar op:
maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag van 13.00 – 17.00 uur.